woensdag 22 februari 2012

Bloed

Een oud verhaal waar ik voor het laatst aan heb geschreven op 20 Februari 2010. Terwijl ik gisteren mijn documenten eens doorspitte kwam ik het weer tegen. Wie weet schrijf ik ooit nog verder. Hoewel er fouten in zaten qua taalgebruik, ben ik nog best tevreden met de basis.

Met een zwaai van mijn hand zweepte ik het bloed van mijn mond. Mijn slachttoffer keek mij verlangend aan. Wachtend op mijn wensen. Mijn honger en dorst was over als sneeuw voor de zon.
,,Meesteres, wat wilt u van mij?” vroeg de onschuldige man.
De twijfels  hakten erin. Wat wilde ik nou eigenlijk? Ik wilde zoveel. Ik wil de zon kunnen voelen op mijn bleke huid. Ik wilde iets anders kunnen aanschouwen dan de eeuwige duisternis van deze wereld. Ik wilde deze verschrikkelijke kracht niet bezitten, hoewel ik toe moest geven dat hij zeer nuttig kon zijn.
,,Ik wil dat je alles doet wat ik zeg,” merkte ik op. Een statement dat nergens op sloeg, want dat doel was al behaald toen mijn tanden zich in zijn nek hadden gezet.
,,Uiteraard, mijn meesteres. Zoals vanzelfsprekend,” antwoordde de man, waarna hij een diepe buiging maakte.
Tevreden liep ik verder. Naar mijn verwachting volgde de man mij zonder enige twijfel. Hij bleef achter mij lopen. Een gebaar dat erop wees dat hij mij als zijn meerdere zag.
Mijn voeten raakten de stenen bestrating amper aan. Zou het eruit zien alsof ik zweefde? Dansend in het maanlicht? De stappen van de man kwamen dicht in de buurt van gestamp, wanneer je deze met de mijne vergeleek. Elegant liep ik door het verlaten landschap. Ik week niet af van het grijze pad. Alleen wanneer het echt nodig was.
Vanuit mijn ooghoeken zag ik ze al aankomen. De lange rode jassen, bloedrode lippen en zwarte haren zeiden al meer dan genoeg. Het zilveren embleem op hun zwarte stropdassen was als een fel licht wat in mijn ogen scheen. Irritant, maar vooral waarschuwend. Wat hadden ze hier te zoeken in dit verlaten land? Moesten ze mij soms hebben? De paniek brak uit en ik merkte dat ik begon te zweten. Geloof het of niet, maar het mijn leven bestond ook uit regels. Regels waar zware straffen op stonden als je ze brak. Zo zwaar zelfs dat niemand eigenlijk precies wist wat er met je gebeuren ging. Wat we wel wisten was dat het verschrikkelijk was. Verschrikkelijker dan al je ergste nachtmerries bij elkaar. Mijn tijdelijke slaaf leek niets opmerkelijk te vinden. Hij volgde mij alsof er niets aan de hand was. Idioot! Juist op dit moment wilde ik dat hij zich normaal gedragen zou. Zouden ze raar opkijken als ze zagen dat ik een volgeling had? Die vraag werd snel beantwoord toen de mannen voorbij liepen. Terwijl ik naar ze staarden was er geen enkel teken te bekennen dat ze ook maar van mijn bestaan af wisten. Het was alsof mijn slaaf en ik onzichtbaar voor ze waren.
Mijlen verderop liep er een vrouw door de gangen. De gang was op geen enkele manier verlicht. Als ze niet zulke goede ogen had gehad was het pikdonker geweest. Handen staken uit de tralies. Machteloos probeerden ze haar aan te raken. De vrouw negeerde de handen en liep aan een stuk door. De handen trokken aan haar lange rode jas en probeerden haar terug te trekken. Smekende ogen keken haar door de tralies aan. Het was niet te zeggen hoe lang de wallen onder hun ogen er al zaten. De vrouw haalde haar neus op en liep met opgeheven kin naar een grote ruimte. Tijd om aan tafel plaats te nemen werd haar niet gegund. Er werd gelijk met de deur in huis gevallen.
,,Ze zijn gearriveerd.”
,,De nieuwe criminelen?”
,,Uiteraard’’.
De vrouw sprong op en landde vlak voor een stoel, waarop ze daarna ging zitten.
De man lachte even.
,,Uitslover,” zei hij door het lachen heen.
De vrouw keek koppig weg en pakte een pluk van haar ravenzwarte haar.
De man hield abrupt op met lachen toen de deur opengeslagen werd. In de deuropening stond een grote man met brede schouders. Hij had iets intimiderends. Op zijn jas zat een gouden broche die zelfs in het donkerste hoekje van de kamer nog opviel. Zijn kale kop stak af tegen de lange zwarte haren van de andere bewakers.
De twee personen in de kamer zaten gelijk rechtop en nog gracieuzer dan daarnet. De kale man liep naar binnen en werd gevolgd door twee bedienden.
,,Is er al nieuws over Alice?” vroeg hij met een diepe stem.
,,Nee, meneer,” werd er in koor geroepen.
Tot schrik van de omringende wezens vloekte de man luid. Zijn stem galmde de hele ruimte door. Het was zeer verleidelijk de handen op de oren te houden, maar de bedienden hielden zich stuk voor stuk in. Om de eer aan zichzelf te houden vertoonden ze zelfs geen kick.
,,Jullie hebben nog drie uur om haar hier te krijgen,” deelde de man mee. Hierna vertrok hij weer naar de deur.
De vrouw draaide met haar ogen.  Hoe moesten ze dit ooit in drie uur voor elkaar gaan krijgen?
De kale man draaide zich pijlsnel om en voordat de vrouw het wist stak er een dolk door haar hart. Ze had het voorwerp amper aan zien komen. Haar ogen peilden uit zijn kassen. De vrouw probeerde al het bloed bij elkaar te houden, maar voordat ze het wist was ze omsingelend door rode plassen bloed. De man die net nog bij haar had gezeten was zo snel mogelijk naar de muur gevlucht. Hij wilde zo ver mogelijk van de vrouw vandaan zijn. Ze was een mislukking. Iemand die tegen de wet was ingegaan. Ze moest net zo hard gestraft worden als de gevangen. Dat waren nou eenmaal de regels.
De vrouw krijste het uit. Haar schreeuwen gingen echter niet verder dan de ruimte.
,,Vindt Alice voordat dit lot jou ook zal overkomen,” beval de kale man, waarna hij de ruimte verliet.
,,Help mij!” riep ze.
De man grijnsde alleen maar. Wat kon hij anders doen?
,,Help mij dan!”
,,Regels zijn regels.”
De vrouw vloekte.
,,We zijn al partners voor jaren. Betekend dat dan niets?!” wist ze met moeite uit te brengen.
De man keek even moeilijk. Natuurlijk betekende dat wel iets. Ze waren maatjes geweest. Kameraden. Wat zou er met hem gebeuren als hij haar hielp? Stond hem dan niet hetzelfde lot te wachten?
,,Ik… natuurlijk betekend dat wat,” zei de man terwijl hij naar beneden keek.
,,Waar wachten je dan nog op?! Jij vuile verrader. Help mij!”
De man zette aarzelend een stap naar de vrouw toe.
De vrouw pakte de dolk vast, maar begon hierdoor alleen nog maar harder te schreeuwen. Het leek alsof haar handen in de brand stonden. Alsof ze nooit koud hadden aangevoeld. De pijn was onverdraaglijk.
,,Laat het stoppen!”
De man bleef abrupt staan. Voor hem zag hij dat de vrouw vlam had gevat. Het was te laat. Haar laatste uren waren geslagen.
,,Het spijt mij,” zei de man geluidloos.
De vrouw keek hem geschrokken aan. Was dit het dan? Het einde van haar bestaan? Was ze niet onsterfelijk? De vrouw schreeuwde nog een laatste keer waarna ze levenloos op de grond viel. Toen de man later een paar stappen zetten om haar beter te bekijken was er niets anders meer van haar over dan een hoopje as. De man viel op zijn knieën en graaide met zijn handen naar het as. Hoe had hij het ooit zo ver laten komen?! Ze waren vrienden geweest. Vrienden waren kostbaar, vooral in deze wereld.
,,Het spijt mij. Het spijt mij zo,” kraamde de man uit. Waarom had hij aan niets anders dan de regels kunnen denken? Het was alsof een magische kracht zijn echte gevoelens achter had gehouden? Alsof hij de controle over zijn eigen emoties verloren had. In de ban door alle wetten en regels. Was dat hoe het hier werkte? Had de vrouw dit geweten?
,,Ik zal je wreken,” fluisterde hij terwijl hij het as dicht bij zijn mond hield.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten